Met sneeuw bedekte eeuwigheid

Jens Cornelius

Het begint in een witte, lege ruimte en met vioolnoten die zo hoog zijn dat Hans Abrahamsen ze omschrijft als ‘een ijskoud gefluister’. De piano speelt een eenzame discantmelodie op de witte toetsen. Het is alsof de eerste sneeuwvlokken in de lucht liggen.

Hans Abrahamsens gevoelens voor sneeuw komen tot uiting in de titels van zijn werken, bijvoorbeeld in ‘Winternacht’, in de opera ‘De Sneeuwkoningin’ en nog duidelijker in ‘Schnee’. In zijn muziek heeft de sneeuw vele verschillende vormen en worden de kleuren met een fijnzinnige nauwkeurigheid genuanceerd: sneeuwwit, koel blauwwit, verblindend wit, kristalhelder.

Hans Abrahamsen werd geboren in 1952 en was als jonge componist aan het begin van de jaren zeventig een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de ‘New Simplicity’- stroming in Denemarken. Zijn muziek ontwikkelde zich in de loop der jaren in een complexere richting, maar tegen 1990 voelde hij dat hij op een dood spoor was beland. Op amper 38-jarige leeftijd nam hij een stap terug en stopte hij met componeren.

Toen hij bijna tien jaar later weer begon met componeren, was dat met een nieuwe helderheid. Abrahamsen beschreef zelf hoe hij op een punt kwam waarop hij het zeer complexe met het zeer eenvoudige kon combineren, en sindsdien heeft hij meer en langere werken gecomponeerd dan ooit tevoren in zijn carrière. Dit leidde tot zijn definitieve doorbraak op het internationale toneel met zijn liedcyclus ‘let me tell you’ voor sopraan en orkest, geschreven in 2013.

Een ander belangrijk werk van Hans Abrahamsen is ‘Schnee’ (2008). Het is een uniek muziekstuk dat intussen een cultstatus heeft verworven. Het is misschien wel Abrahamsens meest radicale stuk sinds de werken die hij in de vroege jaren 70 in minimalistische stijl schreef, onder invloed van onder andere een ontmoeting met Terry Riley. ‘Schnee’ ontstond tijdens de pauze in zijn composities in de jaren 90, die Hans Abrahamsen nu simpelweg een ‘fermata’ noemt en niet als een daadwerkelijke onderbreking van zijn muzikale werk beschouwt. Tijdens dat intermezzo hield hij zich bezig met bewerkingen van muziek van andere componisten, en het was de studie van Bachs korte, intrigerende canons, BWV 1072-78, die hem op het pad bracht dat later naar ‘Schnee leidde’. ‘Ik was volledig in beslag genomen door deze muziek en bewerkte de canons met het idee dat ze steeds opnieuw konden worden herhaald’, heeft hij uitgelegd. 'Voor mij opende deze manier van naar muziek luisteren een geheel nieuwe en inspirerende wereld van in beweging gezette tijd. Afhankelijk van hoe men naar deze canons luistert, staat de muziek stil, gaat ze vooruit of achteruit'.

Bachs muzikale spiegelkamer bracht Abrahamsen op het idee om muziek te schrijven op basis van canonische en andere imitatieve technieken. Toen Harry Vogt van Westdeutscher Rundfunk en de Duitse groep ensemble recherche Abrahamsen in 2006 de opdracht gaven om een werk te schrijven voor het festival Wittener Tage für neue Kammermusik, voelde hij dat hij er iets mee moest doen. Onder de titels Canon 1a en Canon 1b presenteerde hij er wat later de openingsbewegingen van ‘Schnee’ zouden worden. 
In deze canons vinden we twee versies van dezelfde muziek, maar met meer lagen en open ruimtes in Canon 1b – een beetje zoals een uitgebreide ‘dubbele’ variatie in een baroksuite of, zoals Abrahamsen het omschrijft, ‘een schilderij in twee versies met verschillende kleuren’. Het idee van een dubbele identiteit stelde de componist ook in staat om te onderzoeken of een muzikaal proces driedimensionaal kon worden ervaren, zoals bij stereoscopische foto's, waarbij twee bijna identieke foto's tegelijkertijd worden bekeken, wat een onverwachte diepte-ervaring oplevert. ‘Ik wilde zien of dat ook in muziek kon worden gerealiseerd’, legt Abrahamsen uit. 'Misschien zou het effect ook optreden wanneer men een herhaalde figuur hoorde (zoals in Bachs prelude in C uit ‘Das Wohltemperierte Klavier, boek 1’) of in de ervaring van vorm (zoals in Bachs Contrapunctus 13a en 13b uit ‘Die Kunst der Fuge’, waarbij de tweede een omkering is van de eerste). En als men twee ‘tijden’ over elkaar legt, ontstaat er dan een dieper, driedimensionaal tempo? Dat was in ieder geval wat ik probeerde te ontdekken met ‘Canons 1a en 1b’. De twee delen vormen een paar, dat, beluisterd vanuit een afstand en met een enigszins onscherp gehoor, een derde, driedimensionaal stuk kan creëren'.

Na de eerste uitvoering van ‘Canons 1a en 1b’ ging Hans Abrahamsen verder met deze gedachtegang, tot hij in 2008 ‘Schnee’ voltooide als een omvangrijk werk bestaande uit vijf paar canons, of zoals de ondertitel suggereert, ‘10  Canons voor 9 instrumenten’. Zoals gebruikelijk bepaalde Abrahamsen de verhoudingen vooraf volgens een numeriek systeem: de duur van elk van de vijf paren werd geleidelijk korter. Het eerste paar duurt twee keer negen minuten, het tweede twee keer zeven minuten, dan twee keer vijf minuten en twee keer drie minuten, totdat het laatste paar uiteindelijk twee keer één minuut duurt. 
Een andere basisstructuur komt tot uiting in de indeling van de musici, die in twee groepen aan weerszijden van een percussionist zitten. Groep 1, links, bestaat uit de strijkers, viool, altviool, cello en piano; groep 2, rechts, uit de houtblazers, fluit, klarinet, hobo en een tweede piano.
‘Canon 1a’ wordt gespeeld door groep 1, terwijl beide groepen samenwerken in ‘Canon 1b’. Daar komt ook de percussie voor het eerst in actie, in de zachtste vorm die men zich kan voorstellen: een vel papier dat heen en weer wordt geschoven op een tafel. ‘Canon 2a’ begint met de houtblazers van groep 2 die, begeleid door prepared piano een minimalistisch motief verkennen. De muziek doet denken aan eht tegen een storm inlopen. In ‘Canon 2b’ worden de groepen herenigd en komt de werveling nu van alle kanten tegelijk.

In ‘Canon 3a’ en ‘3b’ verloopt de polyfonie zo traag dat het ensemble een geheel nieuw geheel lijkt te vormen. Abrahamsen vergelijkt de twee slowmotion-delen met Chinese tai chi-oefeningen. ‘Canonpaar nr. 4’ is daarentegen erg onrustig. Hier stuurt Abrahamsen een wintergroet naar Wolfgang Amadeus Mozart (‘Hommage à WAM’) door dezelfde sleebellen te gebruiken als Mozart in zijn sneeuwstuk ‘Die Schlittenfahrt’ (‘De sleetocht’) uit ‘Drie Duitse dansen, K. 605’. ‘Canon 4a’ heeft zelfs de ondertitel ‘Duitse dans’.

De vijf canonparen worden driemaal onderbroken door pulseloze intermezzo's waarin sommige instrumenten iets lager worden gestemd. De onderbreking doet denken aan traditionele stemming, maar heeft hier een omgekeerde functie: het ensemble zal minder nauw samenhangend klinken. Tegelijkertijd fungeren de intermezzo's als een pauze om na te denken, zoals de ‘Sfinxen’ in Schumanns pianowerk ‘Carnaval’, dat de loop van het stuk onderbreekt en evenveel vragen oproept als het antwoorden geeft. Dit gebeurt voor het eerst in ‘Intermezzo 1’, geplaatst tussen Canon ‘2a’ en ‘2b’, waar de strijkers, altfluit, Engelse hoorn en basklarinet een zesde toon lager zijn gestemd. In ‘Intermezzo 2’ zijn het de viool en altviool die nog een zesde van een toon naar beneden glijden, terwijl de piccolo en de cello hetzelfde doen in ‘Intermezzo 3’. Het verlagen van de toonhoogte veroorzaakt interferentie omdat de instrumenten afwijken van de vaste stemming van de piano en ook intern van elkaar afwijken. Het is alsof de muziek langzaam smelt en een punt bereikt waarop ze, net als een ijsschots, uit elkaar kan breken en weg kan glijden.

“Dit alles is misschien een beetje kil en formeel, maar voor mij zijn deze overwegingen verbonden met de poëtische wereld van het stuk.”, zegt Hans Abrahamsen.

Het zijn dus niet de numerieke verhoudingen of de traditionele canon-techniek die je als eerste opmerkt wanneer je naar ‘Schnee’ luistert. Abrahamsens dogma's en zijn onvergelijkbaar nauwkeurige compositietechniek vormen slechts de technische basis voor een zintuiglijke ervaring van multidimensionaliteit en de veranderende gevoelens van richting. De muziek beweegt niet alleen voorwaarts, maar ook achterwaarts en in cirkels, en blijft soms volledig stil staan. Tegelijkertijd creëren de gewichtloze zachtheid van de muziek, het suizen van de wind, de witte ruis en de kristalheldere klanken een mozaïek van grote, witte beelden. Het is geen echte programmamuziek, want voor Abrahamsen is de sneeuw een poëtische voorstelling, een esoterisch symbool in witte nuances. Ze leiden in Canon ‘5a’ en ‘5b’ naar een betoverd, naïef sprookjesland waar ‘rectus’ en ‘invertus’ elkaar weerspiegelen en ons een glimp laten zien van een met sneeuw bedekte eeuwigheid.

‘Schnee’ is introverte, zeer solitaire muziek die ruimte biedt voor een verlichtend geluk door vrijheid in een objectieve helderheid. Het volledige stuk duurt een uur en is Abrahamsens langste instrumentale werk. ‘Ook al is een stuk lang, het kan toch beknopt zijn’, legt Hans Abrahamsen uit. ‘In ‘Schnee’ wordt een enkel moment zo ver mogelijk uitgerekt dat op een gegeven moment de muziek verdwijnt en er alleen een zuchtje lucht overblijft.’

Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk in het cd-boekje van de opname van 'Schnee' door het Lapland Chamber Orchestra.

Zet mij op de wachtlijst

Wenslijstje

Toegevoegd:

Naar wenslijstje

Inschrijven voor onze nieuwsbrief