De ongrijpbare anti-oorwurm

Een column van Thomas Beijer

Er bestaat een type melodie dat zich in het Nederlands moeilijk in een enkel woord laat omschrijven. In het Engels zou je het haunting noemen. En inderdaad, deze melodieën spoken door je hoofd, maar niet op de manier waarop oorwurmen dat doen. Oorwurmen gedragen zich als oorwurmen omdat ze, en ik neem nogmaals mijn toevlucht tot het Engels, in hoge mate catchy zijn. Dat is meestal buitengewoon irritant. Simpel melodietje, makkelijk nafluitbaar, nestelt zich muurvast in je hersens en blijft daar veel te lang zitten. 

Maar de melodieën waar ik op doel, zijn catchy op een subtieler niveau. Ze pakken jou wel, maar je kunt hen vervolgens níet vangen. Ze zijn bijna grijpbaar, maar net niet. Ze hebben iets schimmigs, ze intrigeren je, maar je kunt er nooit helemaal de vinger op leggen waarom. 

Dat heeft meer met hun karakter te maken dan met hun nafluitbaarheid. Ik denk aan het begin van het ‘Pianoconcerto’ van Poulenc. Nafluitbaar is het zeker, maar wat drukt het uit? (Als muziek tenminste iets uitdrukt, om met Stravinski te spreken.) Het is charmant, maar ook melancholisch, het heeft iets nonchalants en onbekommerds, maar ook iets bezorgds, wat precies het tegenovergestelde is. 

Ter vergelijking, de beroemde althobomelodie uit Dvořáks ‘Negende’ laat zich vrij eenvoudig vangen in een woord als pastoraal, of, zo je wil, nostalgisch. Maar dit thema van Poulenc? Ik weet niet of er een woord bestaat voor deze complexe van-alles-tegelijkexpressie. 

Schubert is een kampioen in zulke ongrijpbaarheid. Ik denk aan de melodie waarmee het bloedmooie langzame deel van het ‘Strijkkwintet’ opent. Of eigenlijk kun je het nauwelijks een melodie noemen, zo onwerelds zijn deze gestamelde, bevroren noten. 

Meer melodie in traditionele zin, maar even moeilijk definieerbaar van karakter, is het eerste thema van de ‘Unvollendete’, waarin het ongrijpbare element nog eens wordt versterkt door dat vervreemdende - want net niet mengende - geluid van hobo en klarinet unisono, iets wat elk orkestratieboek stellig af zou raden. Gelukkig las Schubert die boeken niet. Heb je ook geen tijd voor als je zo’n enorm oeuvre moet componeren terwijl je maar 31 mag worden. 

Nog een voorbeeld: het ‘Andante con moto’ uit het ‘Tweede Pianotrio’. Het is een soort mars, maar wel een bijzonder… Ja, omschrijf het maar eens. Dat lukt dus niet. Droevig? Niet per se, aan de oppervlakte tenminste niet, maar je moet wel van steen zijn om niet te voelen dat er daaronder van alles aan de hand is.

Stanley Kubrick was kennelijk, ondanks zijn keiharde reputatie, dus niet van steen, want dit ‘Andante con moto’ speelt een prominente rol in 'Barry Lyndon', zijn op de roman van Thackeray gebaseerde meesterwerk over een man voor wie het geluk (door zijn eigen toedoen) steeds verder wegdrijft. Dat is misschien niet eens zo’n gekke omschrijving. Weggedreven geluk.

Thomas Beijer is pianist, componist, schrijver en tekenaar. Komende november is hij te gast met een programma vol pianomuziek van Erik Satie. Hij schreef deze column op vraag van Muziekcentrum De Bijloke.