Bruckners Mis nr. 3 in f

Het romantisch genie

Het moet niet gemakkelijk geweest zijn om Anton Bruckner te zijn. Je wordt geboren in een tijdperk waarin het ene genie het andere opvolgt of overtreft. Je komt terecht in een muzikale wereld die verscheurd is tussen Brahms, Wagner en Liszt. Je wordt geboren in een waanzinnige wereld die als een huiveringwekkende orkaan afstevent op alle heilige huisjes van de maatschappij. Het ene meesterwerk na het andere wordt gecomponeerd, de ene revolutie na de andere. Alles wordt groter, moeilijker en complexer, en plots ben jij daar. Anton Bruckner, een Oostenrijkse kerel die niet lijkt te passen binnen de constellatie van de romantische fantast. Bruckner groeide op in een kleinburgerlijk milieu in Ansfelden en leek voorbestemd om zijn vader op te volgen als dorpsmeester. Maar de wegen van de kunst zijn ondoorgrondelijk.Uiteindelijk zal hij zich ontwikkelen tot een van de meest merkwaardige figuren uit de romantische periode, en zich toespitsen op twee genres die we nu niet meer associëren met die baanbrekende tweede helft van de 19e eeuw, namelijk de katholieke kerkmuziek en de niet programmatische symfonie.

Van organist tot componist

We schrijven het jaar 1860. Bruckner had al 36 levensjaren op de teller en het komende decennium kondigde zich eigenlijk aan als een soort ultieme toelatingsproef tot het Europese muziekfirmament. Tot dan toe had hij zijn (provinciale) reputatie opgebouwd als uitstekend organist in Sankt Florian en Linz. Bruckner leed echter aan een minderwaardigheidscomplex dat hij op een bizarre manier trachtte te counteren, namelijk door als ‘eeuwige student’ zich voortdurend bij te scholen. Hij redeneerde als volgt: hoe meer diploma’s, hoe meer aanzien. Intensieve lessen orkestratiekunst, harmonie, contrapunt bij de Weense theoreticus Simon Sechter, een ontmoeting met Wagner en zijn muziek in 1863, en de intellectuele relatie met theaterdirigent Otto Kitzler brachten Bruckners compositorische carrière in een stroomversnelling. Hij werd in geen tijd een originele doch controversiële figuur die zwoer bij monumentale symfonische structuren. Zijn eerder traditionele kerkmuziek in ‘oude stijl’ transformeerde tot een taal die zijn gelijke niet kende.

Wenen

De tol van zijn nieuwe status was hartverscheurend. Bruckner voltooide pas in 1866 zijn eerste symfonie en kreeg door de verschroeiende kritiek aan het eind van dat jaar een zenuwinzinking. Dwangneuroses, zwaarmoedigheid en depressies plaagden de componist de rest van zijn leven. Uiteindelijk zou hij in 1868 Sechter opvolgen in het conservatorium van Wenen als professor compositie en harmonie en zou vanuit deze metropool zijn reputatie verder ontwikkelen en zijn carrière een nieuw elan geven.

"Het succes van zijn Tweede Mis moedigde Bruckner aan nog een mis te schrijven, maar nu een die grootser en omvangrijker was dan al zijn andere koorstukken tot nu toe."

'Derde Mis' en de revisies

In 1867 ging Bruckners 'Tweede Mis' in première in de keizerlijke hofkapel in Wenen onder leiding van Johann Ritter von Herbeck. Het succes van dit werk moedigde Bruckner aan nog een mis te schrijven, maar nu een die grootser en omvangrijker was dan al zijn andere koorstukken tot nu toe, namelijk zijn 'Derde Mis in f'. Diezelfde Herbeck die zo enthousiast was over de 'Tweede Mis' van Bruckner wees dit meesterwerk onverbiddelijk af. Hij vond dat Bruckner te ver was gegaan: te groots, te moeilijk. Ook de musici kwamen in opstand. Ze vonden het werk onspeelbaar en onzingbaar. Bruckner gaf echter niet op. In 1872, drie jaar na de weigering van Herbeck, bracht hij op eigen kosten een koor, solisten en een orkest op de been en dirigeerde hij de première van zijn mis in de Augustinerkirche in Wenen. De critici waren verrast. Herbeck zag in dat hij een grote fout had gemaakt en zelfs Bruckners grootste vijanden, onder wie Brahms en de gevreesde criticus Hanslick, uitten hun bijval. Hanslick stelde zelfs voor de mis uit te voeren tijdens een openbaar concert. Nadat Bruckner, zoals gewoonlijk, het stuk een paar keer had herzien, gebeurde dat inderdaad, zij het eenentwintig jaar later.

Klank als kathedraal

De 'Derde Mis' is gebaseerd op de traditionele Latijnse liturgie en bestaat uit vijf delen: 'Kyrie', 'Gloria', 'Credo', 'Sanctus en Benedictus', en 'Agnus Dei'. Elk deel kenmerkt zich door zijn eigen unieke karakter en muzikale ontwikkeling. Het 'Kyrie' begint met een indrukwekkende inleiding voor het orkest, waarin de f-toonaard meteen duidelijk wordt. Vervolgens maakt het koor zijn intrede, begeleid door dramatische orkestrale akkoorden. Het 'Kyrie' is een plechtig gebed om barmhartigheid en vergeving. Het 'Gloria' is een vreugdevol loflied, waarin Bruckner zijn kenmerkende harmonische en contrapuntische schrijfwijze toepast. Het koor en de solisten wisselen elkaar af in virtuoze passages, waarbij Bruckner gebruikmaakt van uitgebreide modulaties en contrasterende dynamiek. Het 'Credo' is het langste deel van de mis en fungeert als een soort geloofsgetuigenis. Het begin is majestueus met een fuga in het koor, gevolgd door een uitgebreide en complexe muzikale ontwikkeling. Bruckner maakt hier gebruik van dramatische contrasten tussen verschillende secties van het koor en orkest, en creëert zo een krachtige expressie van Godsbeleving.

Het 'Sanctus en Benedictus' baden dan weer in een intieme en contemplatieve sfeer. Bruckner maakt hier gebruik van zachte dynamiek en lyrische melodieën, die worden ondersteund door subtiel orkestraal spel. Het koor en de solisten zingen hier in een meer ingetogen stijl, wat zorgt voor een prachtig contrast met de voorgaande delen van de mis. Het laatste deel, het 'Agnus Dei', is een smeekbede om vrede en genade. Hier keert Bruckner terug naar de dramatische en imposante stijl die zo kenmerkend is voor zijn composities. Het koor en de solisten zingen met grote emotionele intensiteit, terwijl het orkest hen ondersteunt met krachtige akkoorden en melodische lijnen.

Bruckner's 'Derde Mis' is een meesterwerk dat de volle breedte van het muzikale spectrum verkent, van plechtige en serene momenten tot dramatische en krachtige passages. Het werk is een indrukwekkende combinatie van vocale en instrumentale virtuositeit, waarbij Bruckner zijn unieke stijl toepast in het kader van de traditionele liturgie. Met een smekend, donker 'Kyrie', een juichend 'Gloria', een triomfantelijk 'Credo' en een feestelijk 'Sanctus' illustreert Bruckner met zekere pen en vindingrijke harmonieën de verschillende gemoedstoestanden van de gelovige. Het soms Wagneriaans aandoende Benedictus met zijn eindeloze hemelse lijnen wordt afgerond met een ultrakort en spetterend 'Hosanna', waarna het majestueuze 'Agnus Dei' het indrukwekkende slot vormt van een werk dat best de Missa solemnis van Bruckner mag genoemd worden. Het duurde wel even voordat zijn tijdgenoten dat in de gaten hadden.

Je zal dus maar Bruckner zijn.

Je zal dus maar geboren zijn in een tijd waarin het ene genie het andere opvolgt. In een conservatief, gelovend milieu, onzeker van jezelf. Je zal maar leven te midden van een esthetische strijd tussen aanhangers van Brahms en Wagner. En je zal het helaas vaak aan de stok krijgen met de machtige criticus Eduard Hanslick, Brahms-aanhanger, die er grote problemen in zag dat je als symfonicus een Wagner-bewonderaar was. Je zal het maar hebben dat je echte succes pas komt wanneer je ver in de zestig bent. Je zal maar geloven dat componeren een soort religieuze daad is- hulde doen, iedere keer weer, aan een Almacht hierboven. Bijsleutelen, de laatste details nog maar eens omkeren. En toch is Bruckner Bruckner en zouden we ons geen wereld zonder zijn muziek kunnen inbeelden. Groots qua toon, groter qua devotie.

Jasper Gheysen