De betere tackle

In zijn columns voor Bijloke Magazine laat de Nederlandse pianist en creatieve duizendpoot Thomas Beijer zijn gedachten de vrije loop over vergeten componisten.

‘Vergeten componisten’, zo luidt het overkoepelende thema van deze serie columns. Ik zou echter graag de vrijheid willen nemen om dat thema enigszins uit te breiden en ook vergeetachtige componisten aan bod te laten komen, alsmede vergeetbare. 

 Met 'vergeetbaar' doel ik allerminst op verwaarloosbare kwaliteit. Want waarom zou ik de lezer opzadelen met verhalen over muziek die hij naar mijn mening net zo goed kan vergeten? Nee, ik bedoel muziek die zogezegd opzettelijk vergeetbaar is. Dat klinkt misschien wat cryptisch. Ik zal het uitleggen. Maar daarvoor moet ik eerst iets anders vertellen. 

 Ik droomde een tijdje geleden dat ik op een stoel zat. Verder gebeurde er helemaal niks. En dat duurde tamelijk lang. Maar net op het moment dat ik dacht: als het zo moet, kan ik net zo goed wakker worden (lucide, nietwaar?), gebeurde er tóch iets: ik hoorde het geluid van een zaagje. Ik keek naar beneden en zag daar een klein kereltje, met een brilletje en een keurig verzorgd snorretje, gekleed in een harlekijnskostuum, en dat kereltje was bezig mijn stoelpoten door te zagen. Doe maar, dacht ik. Dan sta ik gewoon op. Dus dat deed ik. Waarop dat ventje stopte met zagen. Hij keek mij aan. Ik keek hem aan. En toen ineens schopte hij me met een pijlsnelle tackle ondersteboven, ik smakte op de vloer, ik krabbelde overeind en zag de kwelgeest doorzichtig worden als een nevelsliert en grijnzend oplossen in het niets. 

 Toen werd ik wakker. En ik dacht: ik moet eens wat rustiger aan gaan doen.

 Maar later die dag begreep ik plotseling waar die droom vandaan kwam. Ik had de avond daarvoor allerlei stukken van Stravinski beluisterd. Dat verklaarde alles. Die harlekijn, dat was Stravinski. Zijn geest was tot mij gekomen in een droom. Hij zaagde mijn stoelpoten door en haakte mij pootje. Volkomen helder en logisch. Eén plus één is twee. Hoewel, in de muziek van Stravinski is één plus één vaak drie. Of zesenveertig. Of de wortel van pi. Of nóg weer iets heel anders. Want niets wat je verwacht gebeurt, en alles wat je verwacht gebeurt niet. Of dan juist toch wel. Want soms doet Stravinski eerst zijn uiterste best om je te laten geloven dat één plus één zesenveertig zal worden, of de wortel van pi, en dan - terwijl je je schrap zet en je voorbereidt op een hoogst spectaculaire, onverwachte uitkomst - is het vervolgens... toch gewoon twee. 'Got you again', zegt hij dan, en hij lost grijnzend op in het niets, die ouwe schurk.

 In Stravinski's universum is niets wat het... is. Majeur kan klinken als mineur, mineur als majeur, tweeklanken kunnen klinken als drieklanken, consonanten als dissonanten en vice versa, en een akkoord is nooit gewoon een akkoord, maar heeft meerdere functies tegelijk; een akkoord in een partituur van Stravinski is als een paard op een schaakbord dat zowel je koning als je koningin als je toren als je loper bedreigt. Zo'n multifunctionele positie heet in schaaktermen een 'vork'. Stravinski's akkoorden zijn vorken. Paarden met vorken. En paarden hebben vier benen, wat heel handig is, want daarmee kunnen ze een heleboel vorken vasthouden. Bedenk vervolgens dat er in een partituur van Stravinski geen vier, maar honderden, duizenden paarden zijn, en je krijgt een gigantische hoeveelheid vorken, die allemaal in elkaar grijpen en zo een duizelingwekkend web van ambigue dwarsverbanden, promiscue kruisverbanden en gevorkte zwaluwstaartverbindingen creëren. 

 En dan zijn melodieën en zijn ritmes. Die kun je niet voorspellen en al helemaal niet onthouden. Dat komt niet omdat ze vreselijk ingewikkeld zijn, dat valt doorgaans wel mee. Het komt omdat Stravinski op strategische plekken een schaar pakt en kleine stukjes van de muzikale zin afknipt, of er juist iets bij lijmt. Dat doet hij allerminst opzichtig, nee, hij knipt uiterst subtiel, nooit met een lompe snoeischaar, maar met een vlijmscherp, gouden snorrenschaartje van elegante Italiaanse makelij. 

 Een mooi voorbeeld is het begin van ‘Renard’, een soort miniatuur-operaatje uit 1916. Dat is een opzettelijk overdreven pompeuze mars (‘Entrée des acteurs’) met prachtig potsierlijk slagwerk en een op het eerste gehoor nogal kinderachtig melodietje. Echter, bij Stravinski is niets wat het is. Luister naar de eerste tien seconden, en probeer het dan na te zingen. Lukt niet! 

 Je zit er altijd wel ergens een tel of een halve tel naast. En als je vervolgens in de partituur kijkt, zie je waarom: daar is iemand uiterst sluw bezig geweest met een snorrenschaartje. Het resultaat is een duivels knap gemaakt soort muzikaal kubisme.

 Men zou nu de volgende vraag kunnen stellen: 'Wat is er nou eigenlijk zo leuk aan om iets niet te kunnen onthouden en nazingen?' Een goede vraag. Want in principe is dat ook niet per se leuk. Er is een heleboel muziek, voornamelijk 20e- en 21e-eeuwse, waarbij je niet verder komt dan twee noten. Dat is niet leuk. Maar bij Stravinski lukt het bijna. En dat is wél leuk. Leuker dan helemaal niet en ook leuker dan helemaal wel. 

 Louis Andriessen en Elmer Schönberger schrijven in hun prachtige boek over Stravinski, ‘Het apollinisch uurwerk’, dat het memoriseren van Stravinski's muziek zoiets is als proberen om het logo van de Nederlandse Spoorwegen uit je hoofd te tekenen. Ik probeerde het net. Ik deed eerst mijn ogen dicht om me voor te stellen hoe dat logo eruit ziet. Ik zag het haarscherp voor me. Toen pakte ik een potlood. 

 Ziehier het resultaat.