Waarom zoveel genieën van hun sokkel vallen

De happening Bad Composers presenteert zes concerten met mooie muziek van ‘foute componisten’: vrouwenhaters, racisten, moordenaars. Via interventies stelt schrijfster Gaea Schoeters er de vragen bij die deze tijd van #MeToo, Black Lives Matter en cancel-cultuur opdringt. Een concertzaal van nu moet die vragen durven stellen, vindt programmator Maarten Quanten. 

Kunst is nauw verbonden met de tijd waarin ze gemaakt wordt. En dat geldt ook voor de wijze waarop we over kunst en kunstenaars spreken en de instituten die hen vormen en tonen. Een voorbeeld: het 19e-eeuwse ‘componerende genie’ kan niet los gezien worden van het Verlichtings- en vooruitgangsdenken, van een zweempje revolutie, de emancipatie van de burgerij en het bijbehorende ‘Bildungsideal’. Zo’n genie kan beschouwd worden als een soort ‘superkunstenaar’, een mens met haast bovennatuurlijke capaciteiten. 

De 19e- en 20e-eeuwse muziekinstituten tonen het belang van muziek en de bewondering voor (of zelfs verafgoding van) het genie in de wereld van de bourgeoisie: gigantische orkesten worden ingezet, composities worden langer, het publiek luistert in stille bewondering, de lichten worden gedoofd zodat alle haast religieuze aandacht gericht kan worden op het Kunstwerk. Wagner kan zowaar zijn eigen operahuis bouwen, een tempel die aan alle parameters voldoet om zijn geniale Werk aan het volk te tonen. Wagners Festspielhaus is vandaag nog steeds in gebruik, net zoals veel andere 19e-eeuwse cultuurtempels. 

Grof gesteld worden moderne concerthuizen trouwens nog steeds gebouwd volgens dat model. Zelfs ‘het concert’ volgt in grote lijnen het traditionele plan. Ook het Werk van de Grote Meesters wordt constant, generatie na generatie, herhaald op concerten en cd’s. Enerzijds ontroeren die werken uit de ‘klassieke canon’ luisteraars nog altijd, maar anderzijds zijn het ook Fremdkörper geworden in een moderne wereld: producten van hun tijd, die samenhangen met de vertogen die toen en niet meer noodzakelijk nu het denken en doen bepaalden. 

Onderdrukking en onrecht

Die spagaat tussen verleden en heden wordt soms pijnlijk duidelijk, zoals (muziek)wetenschappers afgelopen decennia onderzochten vanuit bijvoorbeeld cultuursociologie, feministische theorie, postkoloniale en genderstudies. Het (op 19e-eeuwse leest gestoelde) componerende genie wordt dan gelinkt aan de ‘superieure witte man’, lid van een burgerij die de wereld zou besturen en vormen naar haar beeld - onderdrukking en onrecht incluis. 

Denk aan de ontstaanscondities van het oeuvre van Händel. Hij had aandelen in slavenschepen, in het bedrijf van zijn patron. Dat was indertijd niet zo vreemd, ook niet ethisch laakbaar. Zelfs verlichte denkers vonden er niet noodzakelijk graten in. Niettemin lag dergelijk handelen (pun intended) aan de basis van een gruwelijke geschiedenis van uitbuiting en systemisch racisme. Maar tijd lijkt wonden te helen en geschiedenissen worden vergeten. In programmaboekjes wordt Händel doorgaans eerder beschreven als een geniale componist die op society-etentjes bekend stond voor zijn droge humor dan als racist. 

In het bredere kunstenveld zijn er recentelijk wel wat (geniale) makers van hun piëdestal getuimeld. Reden was bijna altijd dat er stevig aan geschud werd door hun slachtoffers. De artistiek directeur die vandaag nog een Jan Fabre wil programmeren, kan best een stevige verklaring klaarliggen hebben. Zijn (artistieke) keuze zou immers als provocatief beschouwd worden. 

Niemand stoort zich echter aan een ‘Messiah’ meer of minder of aan reeksje madrigalen van Carlo Gesualdo, (proto-)avant-gardist, geniale componist en pleger van gruwelijke femicide. Aangezien Don Carlo een prins was, kwam hij er ook nog eens mee weg (tijden veranderen) en mocht hij zijn psychologische pijn verwerken met het componeren van diep-persoonlijke madrigalen. Weinigen zullen ontkennen dat het meesterwerken zijn. Toch? Gesualdo’s misdaden zijn zowaar een unique selling point geworden. Ze maken hem zeker niet minder tot een componerend genie, of om met de hedendaagse componist Wolfgang Rihm te spreken: “Hoe heerlijk verfrissend is deze seksueel geladen wroeging vergeleken met de vreselijk opgepoetste vroomheid van de meeste Noord-Europese meesters! Nauwelijks is de Prins klaar met het steken van zijn dolk in lijken of hij zit al weer achter zijn bureau de meest fantastische contrapunt te schrijven, het mooiste dat er is. Hij is onnavolgbaar.”

Blackface

Muziek roept andere vragen op dan talige kunstvormen zoals de roman, theater of filosofie. Die worden veel makkelijker als ‘gedateerd’ beschouwd. De ‘onaangepaste’ denkbeelden die erin opduiken, geven ook makkelijker aanstoot. In theater- en filosofie-opleidingen stellen studenten steeds vaker bepaalde Grote Denkers en Kunstenaars in vraag - zelfs tot op het punt dat er geëist wordt om Kant uit het curriculum te schrappen. 

De ‘betekenis' van een muziekstuk is doorgaans minder eenduidig en soms simpelweg niet vaststelbaar. In hoeverre kan de tijdsgeest die erin doorschemert dan nog ethisch getinte of zelfs politieke vraagstukken opwerpen? Recentere onderzoeken binnen de zogenaamde kritische musicologie (new musicology) geven aan dat dit wel degelijk het geval is. 

Neem ‘Golliwogg’s Cakewalk’ van Claude Debussy. Debussy (een witte Fransman) gebruikt elementen van ragtime en linkt ze aan de ‘Golliwog(g)’. Dat is een pop, gemodelleerd naar karikaturale voorstellingen van de Afro-Amerikaanse mensen (blackface-cultuur) die populair waren ten tijde van de Jim Crow-wetten. Vandaag wordt de analyse dat dergelijke karikaturen bijdragen aan segregatie en onderdrukking breed gedragen. 

Minder breed gedragen is het fenomeen van ‘culturele toe-eigening’ (cultural appropriation). Dit proces doet zich voor als een vertegenwoordiger van een dominante cultuur zich elementen van een andere, niet-dominante of zelfs onderdrukte cultuur toe-eigent. Alweer is dat duidelijk het geval in ‘Golliwogg’s Cakewalk’. 

Maar wat doe je dan met de rest van Debussy’s muziek waarin hij vaak elementen uit andere, onderdrukte culturen overneemt? De Javaanse ‘gamelan’-muziek en -instrumenten zijn ongetwijfeld het bekendste voorbeeld. Dat die in Parijs op de wereldtentoonstelling geëxposeerd werden en de fascinatie van Debussy wonnen, mag uiteraard een direct effect genoemd worden van westers koloniaal denken. 

Bevlekte cultuur-uiting

Met de happening Bad Composers willen we de traditioneel overgeleverde concertformule en bijbehorende programmavertogen even aan de kant zetten. We gaan geen citaten van componisten tonen waaruit moet blijken hoe vooruitziend, vernieuwend en geniaal-rebels ze waren. Hun muziek verschijnt voor een keer niet als eerbiedwaardig Werk, maar als (bevlekte) cultuur-uiting. Het is niet de bedoeling om componisten vanuit de toekomst te veroordelen, wel om hun kunstwerken te redden van het veelgehoorde epitheton ‘tijdloos’. 

Kunstwerken ademen hun tijd, ten goede en ten slechte of iets daartussenin. En dat geldt evenzeer voor dit concertconcept dat niet meer of minder doet dan het articuleren van vragen die eigen zijn aan deze tijd. En misschien hoort daarbij zelfs het voorstel eens niet te doen alsof het Heilige Bloed op onze podia staat.

Maarten Quanten