Een inleiding tot Brahms 4
Aurélie Walschaerts
“Het klinkt zeker ‘populair’ genoeg, en mensen lijken het best goed te vinden”, liet Benjamin Britten (1913-1976) zich begin augustus 1938 ontvallen, na de eerste repetities voor de première van zijn Pianoconcerto Opus 13. Het werk was bedoeld voor de beroemde Promenadeconcerten van de BBC. Britten zag zijn kans schoon om uit te pakken als componist én pianist, en leverde een bravourestuk af dat barst van de energie. Bij het publiek viel het werk in de smaak, maar muziekcritici reageerden sceptisch en deden het concerto af als smakeloos. Het bracht Britten aan het twijfelen: zeven jaar na de première zorgde hij voor een revisie en verving hij het volledige derde deel van zijn enige pianoconcerto.
Naast dit jeugdige werk staat de Vierde Symfonie van Johannes Brahms (1833-1897) op het programma, een compositie die hij aan het einde van zijn leven schreef. Maar zelfs de gevierde Brahms werd overvallen door twijfels nadat hij de symfonie op piano had voorgespeeld aan enkele van zijn dichtste vrienden en positieve commentaren uitbleven. Even dacht hij er zelfs aan enkel de finale als afzonderlijk concertstuk uit te brengen. Gelukkig bleef hij bij zijn oorspronkelijke idee, want in zijn Vierde Symfonie toont Brahms zich aan het toppunt van zijn kunnen. Het is de meest pure symfonische muziek, waarin hij de klassieke vorm en romantische expressie perfect weet te verenigen.
Jeugdige energie
Toen Britten begin 1938 de opdracht kreeg van de BBC om een concerto te schrijven voor de volgende Night of The Proms en dit ook zelf als solist uit te voeren, greep hij de kans om zich als componist én pianist te bewijzen. Het eerste deel vloeide uit zijn pen. Daarna liep het wat moeizamer; het tweede deel deed hij in zijn dagboeknotities zelfs af als “rommel”. Hij kreeg de partituur maar net op tijd klaar voor de repetities, en op 13 augustus speelde hij de première samen met het BBC Symphony Orchestra onder leiding van Sir Henry Wood.
In de programmatoelichting die bij het concert te lezen was, liet Britten optekenen dat hij het concerto bedacht had “vanuit het idee om de belangrijkste kenmerken van de pianoforte uit te spelen, waaronder zijn uitgebreide toonbereik, zijn percussieve kwaliteiten en zijn figuratieve mogelijkheden.” Dat opzet blijkt al meteen uit het snelle en energieke openingsdeel, een ‘Toccata’ waarin de pianist zijn virtuositeit en technische bagage kan tentoonspreiden. Daarnaast had Britten een “eenvoudige en directe vorm” voor ogen: niet de traditionele driedelige opbouw van een concerto, maar wel vier delen die eerder het karakter van een suite of divertimento oproepen. Na de ‘Toccata’ volgden oorspronkelijk een ‘Waltz’, ‘Recitative and Aria’ en een ‘March’. Maar Britten bleek na de eerste uitvoeringen niet helemaal tevreden over het derde deel, en in 1945 besloot hij het te vervangen door het huidige ‘Impromptu’. Daarover schreef hij: “Hiervoor maakte ik enkel gebruik van muzikaal materiaal uit dezelfde periode als de compositie (namelijk de toneelmuziek bij het BBC-stuk King Arthur) en enkele figuren uit het eerder geschreven deel.”
Waarom Britten dat derde deel verving, is niet helemaal zeker. Misschien had het iets te maken met de kritiek van de Musical Times over de satirische ondertoon van het werk: “Het is de inhoud die twijfels oproept over de echte verdienste van het werk, dat toch zeker een hogere status ambieert dan een listige jeu d'esprit. [...] Is het einde van het derde deel, dat nogal alledaags aandoet in zijn romantiek, serieus bedoeld, of is het nog steeds een knipoog van de componist, zoals in de eerste helft van het deel?” Critici prezen dan wel de heldere structuur en technische opbouw van het werk, maar hadden moeite met de ietwat eclectische stijl en de vermenging van populaire elementen in een ernstig genre. Het concert werd jarenlang niet meer uitgevoerd, tot Sviatislav Richter het werk in 1967 in zijn concertrepertoire opnam. Dankzij pleitbezorgers als Leif Ove Andsnes en Steven Osborne groeide Brittens Pianoconcerto opus 13 toch nog uit tot een geliefd concertwerk.
Tijdens zijn leven, en ook lang daarna, werd de Duitse componist Johannes Brahms (1833-1897) beschouwd als een degelijke maar vrij conservatieve componist die weinig vernieuwing aan de muzikale canon bracht. Brahms hield inderdaad vast aan de traditionele vormen en harmonische structuren, maar wist die op een subtiele manier en van binnenuit te moderniseren. En dat deed hij met het diepste respect voor de nalatenschap van de vorige generaties componisten, zoals J.S. Bach en Beethoven. Het duurde enige tijd voor Brahms zich durfde te meten met Beethovens symfonische genie. Na een van de eerste ontmoetingen met Robert Schumann (1810-1856) had deze laatste de jonge Brahms bestempeld als de grote opvolger van Beethoven. Het zorgde voor heel wat druk op zijn schouders; Brahms was al een veertiger toen hij in 1876 zijn Eerste Symfonie met succes voltooide. Meteen na de première werd ze bestempeld als ‘de Tiende van Beethoven’. Nog geen jaar later volgde zijn Tweede Symfonie, en in 1883 – Brahms was intussen een vijftiger – schreef hij zijn Derde Symfonie, als eerbetoon aan zijn vriend en mentor Robert Schumann.
Tijdens de twee daaropvolgende zomervakanties in de Oostenrijkse Alpen werkte Brahms aan een volgende symfonie. In september 1885 schreef hij Hans von Bülow, dirigent van het Meiningen-hoforkest, met de vraag om dit nieuwe orkestwerk uit te voeren. Maar hij uitte ook zijn twijfels: "Ik vrees echt dat het [de Vierde Symfonie] smaakt naar het klimaat hier. De kersen worden hier niet rijp; ze zijn niet te vreten!" Maar von Bülow was vol lof, en op 25 oktober 1885 dirigeerde Brahms zelf de première. Hoewel sommige critici het werk als te intellectueel bestempelden, kon het publiek zijn Vierde Symfonie wel smaken. Enkele vooraanstaande figuren prezen zijn vindingrijkheid op het vlak van thematische ontwikkeling. Alleen al in het eerste deel toont Brahms zijn meesterschap door op basis van de vier eerste noten muzikaal materiaal te genereren voor een volledige beweging.
De finale, een eerbetoon aan Bach, is een ware krachttoer. Brahms introduceert hier een barokke vorm – de chaconne – als sluitstuk van een symfonie, en toont zich binnen dat strikt georganiseerde framework uiterst inventief in de behandeling van het melodisch en harmonisch materiaal. Het idee voor die finale was hem al enkele jaren eerder ingevallen tijdens het spelen van de chaconne uit Bach’s cantate Nach Dir, Herr, verlanget mich. Aan Clara Schumann bekende hij toen: “Als ik me inbeeld dat ik zo'n stuk zou schrijven, of zelfs maar bedenken, dan weet ik zeker dat de extreme opwinding en emotionele spanning me gek zouden maken.” Brahms nam diezelfde baslijn licht gewijzigd over als basis voor zijn eigen chaconne, en modelleerde meer dan dertig variaties tot een dramatische finale.
Met zijn donkere ondertoon is Brahms Vierde Symfonie allesbehalve een licht verteerbaar werk voor een ontspannen avondje uit. Maar wie de moeite doet om iets dieper te luisteren, zal intellectueel en emotioneel geraakt worden.
Deze toelichting verscheen eerder op de website van Brussels Philharmonic.