In de vitrinekast: Programmaboekjes
Programmaboekjes zijn lang nog niet oud. Toen John Ella in 1845 in London de Musical Union lanceerde, een nogal exclusieve concertreeks die een voor die tijd best ernstig repertoire met kamermuziek van Beethoven, Haydn en Mozart voorschotelde, voorzag hij zijn elite gasten ook van programmaboekjes met een analytische synopsis van de gespeelde stukken. ‘Il ne suffit pas que l'artiste soit préparé pour le public, il faut aussi que le public le soit à ce qu'on va lui faire entendre’, prijkte er weinig subtiel op Ella’s boekjes. Pas aan het eind van de 19de eeuw werden dit soort teksten een vast onderdeel van concertbezoeken. Ze informeerden over muzikale vormen, legden enthousiast uit waarom je wel van een bepaald werk moest houden, verdedigden stukken die zouden kunnen afschrikken of lieten componisten hun intenties en verborgen boodschappen uit de doeken doen.
Programmaboekjes kwamen er dus om luisterervaringen te kaderen. En dat klopt vandaag nog steeds. Ze zijn een belangrijk onderdeel van de mediërende rol die een concertzaal opneemt bij het presenteren van muziek, een manier om de ontmoeting van een publiek met muzikale praktijken en artiesten, verwachtingen en luisterhoudingen mee vorm te geven.
Een duik in het archief van programmaboekjes die Muziekcentrum De Bijloke in het verleden aan luisteraars uitdeelde, toont dat de opvatting rond die mediërende rol veranderd is. Wat ik in het archief vond, gaat van een dik boekje, met uitgebreide teksten en illustraties uit partituurmanuscripten voor een concertprogramma met renaissance polyfonie in 1997, tot niet meer dan een simpel postkaartje. Er waren veel programmateksten die, zoals Ellis het deed, luisteraars informeren en ‘voorbereiden’ op concerten met—zeker in het geval van de westerse klassieke canon—nogal inwisselbare informatie, zoals in de stapel teksten over Mozart-programma’s met weetjes over zijn leven, zijn ‘genie’ (natuurlijk!), de geplogenheden van zijn symfonieën (‘ver voor op hun tijd’, ‘meer dan alleen onderhoudende deuntjes’) en beschrijvende trailers van hun muzikale hoogtepunten. Begrijpelijk dus dat zo’n boekjes plaats gemaakt hebben voor de huidige, kortere columns bedoeld voor persoonlijkere inzichten en ruimere reflecties bij bepaalde programma’s, zoals de kritische bedenking die Annemarie Peeters maakte bij de marketing van Muziekcentrum De Bijloke rond een vrouwelijke componist als Elisabeth Jacquet De la Guerre.
Ik vind dit soort geëxperimenteer met programmaboekjes razend interessant voor mijn Gangmakeronderzoek. Hoe kan je luisterhoudingen kaderen en misschien zelfs verrijken of uitdagen zonder prescriptief te zijn, zonder de individualiteit van elke luisterervaring uit te wissen? Hoe kan je een kritische houding stimuleren en op een zinvolle manier associaties maken met bredere maatschappelijke vragen en contexten?
En moet dat kaderen altijd via tekst, uitleg, taal? Misschien is een goedgekozen klankinstallatie om tijdens de pauze te bezoeken wel effectiever om thematische linken te leggen? Kunnen we aan de slag met oude opnames, een field recording, een fragment uit een documentaire…?
Het mediëren van luisterervaringen in een concertzaal zou dan nog meer een flexibele, creatieve praktijk kunnen worden.