Wortels
Olivia Giovetti
Edward Saids baanbrekende boek ‘Orientalism’ schetst de valse tegenstelling tussen ‘het Westen’ en ‘het Oosten’. Volgens hem – een mening die nu nog even relevant is als in 1978 – kreeg het Westen de overhand in het narratief en profileerde zichzelf als de dominante cultuur, waardoor het Oosten werd gedegradeerd tot ‘de Ander’. Om deze stereotypen te doorbreken, stelde hij dat we het ‘ander-zijn’ moeten loslaten om het beter te begrijpen. Dit vereist dat we op onze beurt vertrouwd terrein verlaten: 'Hoe meer iemand in staat is zijn culturele thuis te verlaten, hoe gemakkelijker hij in staat is om daarover, en ook over de hele wereld, te oordelen met de spirituele onthechting en vrijgevigheid die nodig zijn voor een ware visie.'
Het idee van een cultureel thuis wordt complexer wanneer je met één been in beide werelden staat. (Said zelf was van geboorte Palestijn, maar verhuisde op 15-jarige leeftijd naar de Verenigde Staten.) Aan de ene kant kan het feit dat je een zogenaamd derde cultuurkind bent, dat gevoel van ware visie dat Said zo prijst, aanscherpen. Aan de andere kant betekent het ook dat het moeilijk is om precies te bepalen wat thuis is, moeilijk om de wortels van je stamboom te ontrafelen. Het is een tegenstelling die Karim Sulayman (geboren in Chicago uit ouders die tijdens de burgeroorlog uit Beiroet zijn gevlucht), maar al te goed kent: “Je hebt niet de ervaring van hoe het is om daar op te groeien. En je ouders proberen er ook voor te zorgen dat je de meest Amerikaanse ervaring krijgt die je je kunt voorstellen – zelfs als ze dat zelf niet helemaal begrijpen.”
Deze dynamiek staat centraal in ‘Broken Branches’, dat zijn naam ontleent aan Layale Chakers ‘A Butterfly in New York’. In een gedicht dat de versplintering van stambomen in de wereldwijde diaspora beschrijft, concludeert de Iraakse dichter Sinan Antoon: ‘Ik leef / als een gebroken tak.’ Hoe kun je je thuis verlaten – en hoe kun je weer naar huis gaan – als thuis geen vast begrip is?
Het is gemakkelijk om een Said-achtige geschiedenis van Aziatische invloeden op ‘westerse’ klassieke muziek in kaart te brengen, en hoe die interculturele verbindingen werken hebben beïnvloed die zowel in goede als in slechte trouw zijn gecomponeerd. Maar door dingen in een geforceerde tweedeling van ‘Oost’ en ‘West’ te persen, wordt een spectrum van identiteiten genegeerd. “Dit programma onderzoekt onze eigen identiteiten, maar onze identiteiten zijn gecompliceerd”, voegt Sulayman toe. “We zijn eigenlijk westerlingen. Maar we zijn ‘anders’. Zelfs met onze eigen identiteiten zijn we ‘anders’.” Gitarist Sean Shibe, die een Engelse vader en een Japanse moeder had en opgroeide in Edinburgh – “op dat moment de meest etnisch homogene – lees: witte – plaats in Europa” – sluit zich bij dit sentiment aan.
Voor beide artiesten heeft hun identiteit hun benadering van een grotendeels eurocentrisch muziekgenre op impliciete en expliciete wijze gevormd. “Hoewel klassieke muziek een soort wit West-Europees fenomeen is, maken wij er nu deel van uit”, zegt Sulayman. Shibe erkent eveneens dat hij als Anglo-Aziatische muzikant misschien een andere ervaring had gehad als hij niet voor een instrument had gekozen dat ook een buitenbeentje was. “Ik heb artistiek zeer bevredigende ervaringen opgedaan door die ‘andersheid’ van de gitaar op het concertpodium te omarmen.”
Beide musici waren geïnteresseerd in hoe westerse componisten omgingen met oriëntalisme en oosterse identiteit. Het is een thema dat Sulayman de afgelopen jaren bijzonder bezig heeft gehouden bij de ontwikkeling van ‘Unholy Wars’, een multidisciplinaire productie die westerse voorstellingen van de kruistochten door componisten als Monteverdi, Rossi en Händel herinterpreteerde vanuit zijn eigen Arabische afkomst. ‘Broken Branches’ werd aangewakkerd door een soortgelijke vonk, maar vanuit een ander perspectief. Vroege voorstellingen van het Oosten waren niet noodzakelijkerwijs polemisch – het lijden van Monteverdi's verteller in ‘La mia turca’ komt meer over als sexy cynisme dan als een exotisch waarschuwend verhaal. Bovendien vormen Monteverdi en Caccini een schakel in de Mesopotamische wortels van de opera: de oudste bewaard gebleven genoteerde muziek, die in de jaren vijftig in het huidige Syrië werd opgegraven, weerlegde de eerder gangbare opvatting dat harmonie en muziektheorie hun oorsprong vonden in het oude Griekenland (een ontdekking die volgens een musicoloog destijds “een revolutie teweegbracht in het hele concept van de oorsprong van de westerse muziek”). In de tijd dat Monteverdi in Venetië woonde, vond er een actieve culturele uitwisseling plaats met de Syrische muziekhoofdstad Aleppo.
De gitaar heeft een vergelijkbare nomadische geschiedenis, met incarnaties als de Arabische oud (een woord dat zijn oorsprong vindt in het Arabische woord voor ‘hout’) en de Spaanse luit (waarvan de etymologie ook teruggaat op ‘oud’). Deze cameo's doorheen tijd en ruimte vormen een extra link tussen de werken die Sulayman en Shibe hebben samengevoegd. De werken verlopen niet lineair, maar creëren ring na ring om elkaar heen terwijl ze in zichzelf vouwen. De 16e-eeuwse werken voor zang en luit van John Dowland vinden weerklank in de ballade ‘Li Beirut’ uit 1984 van de legendarische Libanese zangeres Fairuz, die op haar beurt haar melodie ontleent aan ‘Concierto de Aranjuez’, het hoeksteenwerk van het klassieke gitaarrepertoire van de Spaanse componist Joaquin Rodrigo. Soortgelijke verbanden zijn te vinden in de connecties tussen traditionele Sefardische en Arabisch-Andalusische melodieën en het werk uit het begin van de 20e eeuw van de Egyptische zanger-componist (en tijdgenoot van Rodrigo) Sayed Darwish.
“Ik probeerde iets te creëren dat tot op zekere hoogte een verbindende stijl had”, zegt Shibe, die verschillende van deze melodieën voor tenor en gitaar arrangeerde en samen met Sulayman co-arrangeerde. Hij wijst op de ahistorische verbanden tussen Dowland en Fairuz die hij in de volksmuziek heeft gelegd – een benadering die, zoals hij zelf ironisch opmerkt, zijn luitleraar tot wanhoop zou drijven, maar die hij ook ziet als “niet dogmatisch vasthouden aan iets, maar het eerder in een nieuw kader plaatsen”. Dat Shibe in zijn arrangementen steeds terugkeert naar folkelementen,is voor hem ook als thuiskomen, want het was de muziek die zijn jeugd vulde. Het soort muziek, voegt hij eraan toe, dat zijn vader vaak zong. “Het is een beetje onontkoombaar”, zegt Shibe. “In zekere zin zijn dat soort biografische elementen best fijn.”
Deze biografische elementen komen samen en botsen in het folkachtige arrangement van ‘Li Beirut’ door het duo. Voor Shibe is het een van de meest folkachtige nummers op het album. Voor Sulayman is het een herinnering aan zijn eigen vader (die in de zomer van 2020 overleed). “Als ik zie hoe mijn ouders altijd in Libanon wilden blijven... dan raakt een nummer als ‘Li Beirut’ me diep in mijn hart”, zegt hij. “Je weet niet of je Amerikaan of Libanees bent, maar haar muziek brengt je emoties in ieder geval in balans.” Een soortgelijk gevoel staat centraal in Chakers “A Butterfly in New York”, waarin de verteller wordt teruggevoerd naar zijn jeugd, toen hij in Bagdad achter vlinders aan rende, wanneer een van die beestjes 30 jaar en 6000 mijl later in New York op zijn schouder landt. (“Waarom nu?” vraagt de verteller zich af. “Weet het dat ik niet meer achter vlinders aan ren?”)
Een stukje van de gedeelde biografie van de twee musici komt ook samen op ‘Broken Branches’ met Brittens “Songs from the Chinese”, een werk dat ook een goed voorbeeld is van oriëntalisme en dat vage spectrum tussen culturele sampling te goeder of kwader trouw. De fout ligt niet bij Brittens compositie. Oorspronkelijk geschreven voor tenor Peter Pears en gitarist Julian Bream, vermijdt de cyclus verguld exotisme ten gunste van een spaarzaam heldere toon – ergens tussen John Dowland en Peter Grimes in.
De teksten zelf waren echter op eigenzinnige wijze uit het Chinees vertaald door Arthur Waley, die zichzelf de taal had aangeleerd en nooit naar Oost-Azië was gereisd. Het is het soort leunstoelexpertise waar Said zich tegen verzette, maar het maakt het werk juist de moeite waard om te verkennen, net door – en niet ondanks – zijn tekortkomingen. Dat is precies wat Sulayman en Shibe deden toen ze elkaar tien jaar geleden, als studenten op het Marlboro Music Festival, voor het eerst ontmoetten en waar ze samen aan het stuk moesten werken. Door zowel de schoonheid als de tekortkomingen van de Britten-cyclus te bestuderen, ontdekten de twee ook dat hun eigen gebrek aan een vaste culturele thuisbasis eerder een troef dan een tekortkoming was.
Ondanks hun liefde voor de muziek zelf, konden ze er met een combinatie van vrijgevigheid en afstandelijkheid afstand van bewaren: wat zegt het luisteren naar een werk dat welwillend kan worden omschreven als ‘van zijn tijd’ ons over onze eigen tijd? En hoe kan dat ons naar de toekomst leiden? En in hoeverre zijn deze chronologische elementen – net als het ondergrondse wortelstelsel van bomen – met elkaar verweven, verstrengeld en zelfs onlosmakelijk verbonden?
Deze tekst verscheen oorspronkelijk in het Engels in het cd-boekje van het album 'Broken Branches'