Goulash
Programma
Uitvoerders
SPECTRA
Filip Rathé, dirigent
Programmatoelichting
György Ligeti: Pianoconcerto (1986-1988)
I. Vivace molto ritmico e preciso
II. Lento e deserto
III. Vivace cantabile
IV. Allegro risoluto
V. Presto luminoso
György Ligeti (1923-2006) groeide op in een Joods gezin in een Hongarije dat eerst door Hitler en daarna door Stalin werd gedomineerd. Desondanks kreeg hij een gedegen muzikale opleiding en studeerde hij in de jaren na de Tweede Wereldoorlog aan de Muziekacademie in Boedapest. Hij schreef aanvankelijk folkloristische koormuziek in het idioom dat toen in Hongarije de norm was, maar werkte ook aan meer experimentele stukken, voortbouwend op de modellen van Bartók en de weinige avant-gardecomponisten van wie hij de muziek kende.
Tijdens de grote Hongaarse exodus van 1956 en vestigde hij zich in Duitsland, waar hij de bloeiende cultuur van de hedendaagse muziek gretig in zich opnam. In 1960 kreeg hij met zijn orkestwerk ‘Apparitions’ een prominente plaats in de experimentelemuziekscene. Zijn dichte, wolkachtige texturen kronkelden vaag door het langzaam evoluerende stuk waarin ‘micropolyfone’ (zijn woord) canons zich ontrolden.
Van 1974 tot 1977 schreef hij zijn meesterlijke opera ‘Le grand macabre’, naar een theaterstuk van de Belgische avant-gardeschrijver Michel De Ghelderode. Nog voor de première het jaar daarop besloot hij dat zijn volgende projecten een werk voor hoorn én een pianoconcert zouden zijn. Maar de opera was zo’n immense prestatie dat Ligeti — gezien zijn afschuw voor herhaling — een hele tijd spartelde om de weg te vinden naar de werken die hij vaag voor ogen had.
Tijdens deze schijnbaar braakliggende periode werd hij gegrepen door Douglas Hofstadters boek ‘Gödel, Escher, Bach: een eeuwige gouden band uit 1979’, een speelse, geestverruimende stoeipartij door de wereld van wetenschap en kunst, waarin de processen van kennis, denken en cognitie worden onderzocht. Hij had het gevoel dat de ideeën in dit boek de inspiratiebron zouden zijn voor de nieuwe composities die hij in gedachten had. Het pad bleek ongrijpbaar: achttien maanden werk aan het pianoconcerto leidde tot niets dat hem tevreden stelde.
In een uitbarsting van energie realiseerde hij in 1982 zijn ‘Trio voor hoorn’, viool en piano, maar het pianoconcert bleef hem dwarszitten. Eenentwintig schetsen bleven bewaard als evenveel pogingen om de eerste pagina af te werken. Ze dateren van 1980, maar werden allemaal afgewezen, op het eenentwintigste na dat, geschreven in 1985-86, uiteindelijk de definitieve opening van het werk zou worden.
Ligeti ging vervolgens gestaag verder en in oktober 1986 werd het concerto twee keer uitgevoerd als een driedelig stuk. Na het horen ervan zei hij: “Ik kwam tot de conclusie dat het derde deel geen adequate finale is; mijn vormgevoel vroeg om voortzetting, een aanvulling”. Hij ging door en voltooide het vierde en vijfde deel begin 1988.
Over dit concerto verklaarde Ligeti:
“In het ‘Pianoconcert’ presenteer ik mijn artistieke credo: ik toon mijn onafhankelijkheid van de criteria van de traditionele avant-garde, maar ook van het modieuze postmodernisme. Muzikale illusies, die ik ook zo belangrijk vind, zijn voor mij geen doel op zich, maar een basis voor mijn esthetische houding. Ik geef de voorkeur aan muzikale vormen die meer een objectachtig dan een procesmatig karakter hebben. Muziek als ‘bevroren’ tijd, als een object in de imaginaire ruimte dat door de muziek in onze verbeelding wordt opgeroepen, als een creatie die zich werkelijk in de tijd ontwikkelt, maar in de verbeelding gelijktijdig in al haar momenten bestaat. De betovering van de tijd, het verdragen van het voorbijgaan ervan, het afsluiten ervan in een moment van het heden is mijn voornaamste bedoeling als componist.”