De wondere wereld van Thomas Beijer

Thomas Beijer, op 13.10 in onze Concertzaal, is pianist en onze eerste seizoenscolumnist. Samen met zijn eerste column onthullen we de wondere wereld van deze creatieve duizendpoot. De Nederlander is pianist, componist, arrangeur, improvisator en presentator en maakt getekende aardappelfilmpjes op social media. Hij schreef de roman ‘Geen jalapeños’ (2017) en is artistiek directeur van de Young Pianist Foundation. Als ‘een echte uomo universale van vandaag’ ontving hij de prestigieuze Nederlandse Muziekprijs. Ontdek hieronder zijn eerste column, over onterecht vergeten artiesten, en een selectie van zijn andere werk.

Schone slaper

Over Anatoli Ljadov

Dit wordt een piepklein columnpje. Niet omdat ik zo lui ben, maar omdat de componist over wie het gaat maar een piepklein oeuvretje heeft nagelaten, en in zijn geval kwam dat wel degelijk omdat hij zo lui was. Legendarisch lui. Luier dan een varken, zogezegd. Ná de slacht. Zijn naam: Anatoli Ljadov. 59 jaar lang bewandelde hij de aardbodem. Figuurlijk gesproken dan, want het grootste gedeelte van die jaren bracht hij waarschijnlijk niet wandelend door, maar liggend in zijn bed of op de sofa.

Over deze componist, die zelfs Oblomovs arbeidsschuwheid met straatlengtes overtreft, bestaat nauwelijks biografische literatuur, maar anekdotes zijn er legio en de mooiste is wel de volgende: Sergei Djagilev, impresario van de dan (1909) pas opgerichte Ballets Russes, vraagt Ljadov de muziek te schrijven voor een nieuw ballet met als titel ‘De vuurvogel’. Ljadov sputtert een beetje tegen, want een ballet, dat is veel werk, maar Djagilev weet hem over te halen en geeft hem vijf maanden de tijd voor de eerste versie. En wat doet Ljadov? Niks. Drie maanden later laat hij Djagilev opgewekt weten dat hij 'vandaag muziekpapier heeft gekocht'. Waarop Djagilev de opdracht intrekt en zich wendt tot een 28-jarige, dan nog totaal onbekende componist, met de vraag of die het wil overnemen. (Deze jongeman heette Igor Stravinski.)

Toch heeft Ljadov in de jaren dat hij in elk geval de moeite nam om adem te halen, tussen 1855 en 1914, schitterende stukken gecomponeerd. Weliswaar schrikwekkend weinig, en zonder uitzondering zijn ze ook nog eens angstaanjagend kort, maar de beste zou ik persoonlijk voor geen goud willen missen. Vooral het symfonische gedicht(je) ‘Kikimora’ is een verbluffend meesterwerk(je). In zes luttele minuten wordt deze Kikimora – in de Slavische folklore een soort huisgeest van het formaat kabouter, die in de donkere hoek achter het fornuis woont en niet per se boosaardig is maar ook zeker niet goedaardig – door Ljadov met zo'n kleurrijke trefzekerheid leven ingeblazen, dat je er bang van wordt.

Nog bonter (en ook korter) maakt hij het in ‘Baba Yaga’. Het opbouwen van het orkest duurt waarschijnlijk nog langer dan dit symfonische miniatuurtje zelf; in drie minuten is het alweer voorbij. Maar wat voor een drie minuten! Als ik alleen maar dénk aan de muzikale gruwelgrimassen die Ljadov ons daar voorschotelt, aan het in noten gevangen akelige gekakel van de heks Baba Yaga, die woest om de oren van de luisteraar vliegt, gezeten in een enorme vijzel die ze als een groteske gondelier aandrijft met een enorme stamper in haar knokige tengels, als ik alleen maar dénk aan die enge xylofoon waarmee Ljadov haar uit knekels en schedels bestaande tuinhekje laat klepperen en rammelen, dan krijg ik misschien niet de enorme kippenpoten waarop Baba Jaga's heksenhut is gebouwd, maar in elk geval wel kippenvel. Gelukkig eigenlijk, dat het maar drie minuten duurt. Dan kun je het nóg een keer of twintig luisteren.

Baba Yaga, Kikimora en niet te vergeten het eveneens prachtige symfonische gedicht ‘Het betoverde meer’ (met een tijdsduur van acht minuten een lang stuk voor Ljadovs doen - hoewel dat vooral komt door het uiterst trage tempo; de partituur telt tien pagina's mínder dan die van ‘Baba Yaga’): afgaande op deze onderwerpen is het duidelijk dat Ljadov van sprookjes hield. 'Geef me een draak, een waternimf, een bosgeest, geef me iets bovennatuurlijks en ik ben gelukkig,' zei hij eens.

Zelf heeft hij als componist het meest weg van de Schone Slaapster: ze doet nagenoeg niks, maar god, wat is ze mooi.