De antiheldin (ba)rockt

De antiheld is hot, en niet alleen bij millennials. En dus kruipt sopraan Patricia Petibon in de huid van afzichtelijke toverkollen en hysterische feeksen uit de barokopera in ‘Flammes de magiciennes’. 

Sla er Netflix maar eens op na: het krioelt er van de anti-hero’s. Wie wil zich nog vergapen aan een Goody Two-Shoes als een superheld ook denderend diabolisch kan zijn? Complexe karakters laten zich zoveel sappiger vertellen, met verhaallijnen die uitzwenken als een accordeonbus en betekenislagen aanboren onder het oppervlak der verwachtingen.

Anders dan hun grootouders, die midden vorige eeuw nog traditionele helden zonder een greintje ethisch deficit verkozen, vallen millennials massaal voor protagonisten met een ranzig randje. Nieuw is dat niet: al van in de oudheid waren populaire personages in de literatuur en kunsten vaak niet enkel zoet, maar ook zuur en pittig. 

Disney vs. Dysparis

Denk Paris: de koningszoon die voor zijn gouden appel door Aphrodite werd beloond met Helena van Troje, maar daarvoor zowel haar echtgenoot als zijn eigen gezin buitenspel moest zetten en uiteindelijk ook zijn geboortestad en volledige nageslacht te gronde richtte. Homerus noemt hem ‘Dysparis’ (‘Ongeluksparis’): de schijnbaar fortuinlijke en dappere kerel die een kleinmoedige lafaard blijkt. 

Hamlet, nog zo’n fascinerend probleemgeval. Shakespeare speelt een magistraal spel met de suffe prins door hem een plot toe te bedelen met groot heroïsch potentieel, waarvan hij geen grammetje weet te realiseren.

Op het vlak van schokkende karaktertrekken en vertellend debiet doet de vrouwelijke antiheld het zo mogelijk nog beter. Ja, ook zij kan furieus en bloeddorstig uit de hoek komen, is ambitieus en sjoemelt er op los. Illusies over regenbogen en eenhoorns heeft ze niet: om zich te handhaven in de hellepoel van het leven leerde ze zwemmen in lava. Maar naast ‘fatale’ is zij toch vooral ‘femme’: vrouw en verleidster, minnares en moeder, een beetje Disney-prinses, een beetje krijger-koningin, even passioneel in het minnen als hartstochtelijk in het haten.

Catastrofaal gekonkel

Is het toeval dat dergelijke complexe dames het uitstekend deden in de operalibretti van de barok - era van Verlichting, contrast, retoriek en affect? Menig onversaagde deerne bracht kunstenaars en publiek met haar shockerende denkbeelden en daden tot een artistiek delirium. Geen wonder dat het repertoire zoveel ravissante aria’s herbergt waarin karakters laag na laag worden gepeld. 

Een van die vampen van de barokke bühne was Medea: de mythologische tovenares die Jason - hij van de Argonauten - aan het Gulden Vlies helpt en zijn hart verovert. Samen verkassen ze naar Korinthe, maar daar loopt het fout: Jason wordt verliefd op een ander. Medea, vernederd en wraaklustig, vermoordt hun twee zonen, ontsnapt in een koets getrokken door draken en zoekt soelaas in de armen van de koning van Athene.

Als oer-antiheldin heeft Medea alles in huis om tragedie en passie op het podium te ontketenen: ze is manipulatief, gewelddadig en rancuneus, maar ook liefhebbend, warm, vaardig en intelligent. Marc-Antoine Charpentier, een van de dominante figuren van de Franse barok, koos ‘Médée’ als protagoniste van zijn tweede en meteen ook laatste tragédie lyrique. Met zijn gloedvolle partituur vol elegante aria’s speelde hij overigens clever in op de roddel van de dag: het schandaal rond markiezin de Montespan, de minnares van Louis XIV, die zich met medeaans gekonkel een weg zou hebben gebaand naar het koninklijke bed.

Grof geschut

De paradox van de machtige magicienne die ondanks haar gave gedoemd is tot ongeluk in de liefde, vinden we ook terug bij Circe. Als dochter van de Griekse zonnegod Helios bezat zij de kracht om mensen in zwijnen, leeuwen en wolven te veranderen. 

Ook de kompanen van Odysseus moesten eraan geloven: zij konden na hun ontmoeting met de tovenares enkel nog op zoek naar truffels. Zelf pakte de roemruchte globetrotter het anders aan: beschermd door een kruid slaagde hij erin zijn leven te redden en Circes gunst te winnen. Zijn queeste opgeven doet hij echter niet en Circe moet haar geliefde na een jaar laten gaan.

Jean-Marie Leclair, de vader van de Franse vioolschool, laat Circe zweren en vloeken langs de notenbalken van zijn enige opera ‘Scylla et Glaucus’ (1746). Daarin probeert de zeegod Glaucus de liefde te winnen van de nimf Scylla en roept daartoe Circe’s hulp in. Die valt echter zelf voor Glaucus en beveelt haar trawanten zijn hart te betoveren. Als Scylla’s naam de ban breekt, gaat Circe over tot chantage: het leven van Scylla in ruil voor Glaucus’ liefde. Wanneer ook dat het koppel niet blijkt te kunnen nekken, haalt Circe het grove geschut boven: in drie airs de démons roept ze oppertoverkol Hecate op, die haar een middeltje geeft om Scylla te vergiftigen. Circe triomfeert en bekroont haar wraak door haar rivale te verstenen.

Net als de Medea van Charpentier verschijnt Leclairs Circe als een gekweld personage dat toch empathie en sympathie wekt. Dat is niet enkel het gevolg van de dramatische hertaling van hun avonturen, maar ook de verdienste van grote componisten en magistrale vertolkers. Zij verstaan de kunst om een brug te slaan tussen bühne en theaterstoel, Circe’s zuchten achter onze ribben te plakken en Medea’s wanhoop tot een brok in onze keel te kneden.

Sofie Taes

Bernard Martinez